Een vraaggesprek met Harry op de Laak door Hans van Norden

Een vraaggesprek met Harry op de Laak door Hans van Norden (1986)

Wie de ontwikkeling van de Westerse schilderkunst volgt zal opmerken dat in het begin van de negentiende eeuw een nieuwe tendens ontstond. Aanvankelijk werkte de schilder uitsluitend in zijn atelier. Hij maakte buiten getekende studies, die hij later in zijn atelier uitwerkte.

De topografie speelde een grote rol, evenals het bestuderen van de natuur. De schilder voelde behoefte om zijn werk te maken in nauwer contact met zijn thema. Hij wilde tijdens het schilderen de werking van de atmosfeer, het landschap en de natuur intensiever ondergaan. Kunstenaars zochten dus de natuur op, om buiten de rumoerige stad, ter plekke, hun schilderijen te maken.

De school van Barbizon is daarvan een voorbeeld. Ook de impressionisten verbeeldden in hun optimistische visie de verrukkingen van het leven van alleman op aarde. Sinds het symbolisme, het cubisme en de latere daaruit ontstane overzee parallel lopende richtingen trekt de schilder zich weer terug in zijn atelier. Hij heeft de natuur niet meer nodig, hij schept vanuit andere premisses. Het plein-air schilderen werd een anachronisme, beoefend door naïevelingen.

In weerwil van die opvattingen bleef echter bij veel kunstenaars; andere dan hun voorgangers, de behoefte bestaan om de confrontatie met de wereld buiten hun atelier aan te gaan. En er zijn nog steeds schilders die erop uit trekken met hun vergezel en schilderkist. Een van die kunstenaars is Harry op de Laak.

Harry op de Laak zit niet toevallig langs de Maas te werken. Deze schilder is geboortig uit die streek, uit Venlo. Hij is terug van weggeweest. Hij is teruggekomen omdat hij het Limburgse Maaslandschap innig bemint, dat gebied waar hij geboren en getogen is en dat zo veel heeft bijgedragen tot zijn vorming als beeldend kunstenaar.

Een oude liefde is weer opgebloeid nadat hij jaren- lang in Amsterdam, toendertijd het magisch centrum van de wereld, heeft gewerkt en gewoond. Zijn emotionele binding met het milieu van zijn jeugd heeft eerst nostalgie opgeroepen en vervolgens geleid tot de terugkeer naar het land van her- komst.

Om zijn eigen mogelijkheden te onderzoeken stortte hij zich in de koortsachtige culturele bedrijvigheid van het naoorlogse Amsterdam, waar immers alles zou gebeuren, om deel te hebben aan de actualiteit van de beeldende kunst. Eerst als student aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten.

Vandaag voelt hij zich in de eerste plaats een vrije schilder. Het kan verkeren. Misschien heeft het losmakingproces van het zo vertrouwde Limburgse milieu mede veroorzaakt dat hij zich in Amsterdam na zijn studie voornamelijk op de monumentale kunsten geworpen heeft. Groot was daarbij de in- vloed van zijn leermeester Heinrich Campendonk. Campendonk had ”Weltluft”, zijn nauwe relatie met de expressionistische Duitse en Vlaamse avant-garde gaf hem groot gezag bij jonge, in ontwikkeling zijnde kunstenaars. Toch bleef ondertussen de vrije schilderkunst op de Laak bezighouden. Dit werd door Campendonk, die zelf een groot vrij oeuvre heeft vervaardigd, zeer aangemoedigd.

Hoe ervaar je eigen opleiding en latere docentschap?
Zelf heb ik goede leraren gehad. Als jongen bij Sef Moonen in Venlo. Vandaag ben ik de man nog dankbaar voor wat hij mij geleerd heeft. Alles zonder bombarie, gewoon heel degelijk heeft hij me de grondbeginselen van het vak bijgebracht. Daarna kwam de academie in Amsterdam. Twee jaar geoefend in het tekenen, vlijtig en ambitieus. Vervolgens bij Campendonk. We wilden veel, werkten hard en het kwam niet in ons hoofd op om zomaar te hooi en te gras te verschijnen. De monumentale kunst, dat was het. We gingen het maken, we wilden God weet wat; wat we wilden wisten we niet precies. Overdag bij Campendonk, ’s avonds tekenen op de avondschool. Dat was het, opdrachten zouden we uitvoeren, samen- werking met architecten zou er komen. We zouden de wereld beter, mooier maken.

De vriendelijke kabbeling van de stromende Maas was evenwel niet in Amsterdam te horen. Naast zijn monumentale werk schilderde Op de Laak op zijn atelier voornamelijk naar model en beoefende hij de etskunst, waarbij hij inspiratie bij de dichter Lorca opdeed. Zo ontstonden vele expressieve etsen en stille schilderijen alle op klein formaat, ingetogen en royalistisch. Dat is des te opvallender omdat ze tegelijk ontstonden met vele grote monumentale werken, waarin even grote decoratieve vormen via de daartoe gezegende technieken werden toegepast. Het grote weidse gebaar werd afgewisseld met klein, intiem steigerwerk.

Is er geen discrepantie tussen je monumentale en je vrije werk?
Die discrepantie is er niet altijd. Voor mij zijn er meerdere soorten opdrachten. Je moet bijvoorbeeld saaie architectuur opvrolijken, ander behang ontwerpen. dat Rath en Dodeheefer niet levert. Dan is er de opdracht die in het verlengde ligt van je vrije werk. Ik geneer mij er niet voor dat ik ook een decoratieve kant heb. Als reactie op de grote decoratieve klassen was ik intensief bezig met wat me als vrije schilder boeide. Er kwam onberaden tegen het alsmaar krullen en feestslingers moeten bedenken. Als je alle dagen feestslingers moet ophangen, is er geen feest meer. Zo ontstonden die kleine schilde- rijtjes.

Nooit heb ik een boodschap willen verkondigen. lk wil de wereld niet veranderen via mijn werk. Hooguit wil ik mijn verbazing uitdrukken, niet mijn verontwaardiging, over de rottigheid in de wereld, al laat die me niet onberoerd. De verbazing als schilder over kleur, licht, vorm, de kleine wereld om mij heen. Nooit heb ik met mijn schilderijtjes opgeroepen tot de wereldrevolutie.

Onze leermeester Campendonk verkondigde de theorie dat de wandschildering geen lawaai mocht maken. Alles moest zich emotieloos op de wand en ondergeschikt aan de ruimte afspelen. Daarmee ben ik het uiteindelijk niet eens. De ondergeschiktheid aan de ruimte kan me tenslotte niets meer schelen. Veel opdrachten waren immers bedoeld om de aandacht van de niet geheel gelukte architectuur af te leiden.

Ik geloof in twee soorten wandschilderkunst; een die wat te zeggen heeft en een die uitsluitend een decoratieve functie heeft.

Tijdens de velen jaren dat Harry op de Laak zijn monumentaal oeuvre schiep, bleef toch dat oude vertrouwde thuisland in zijn geest rondwaren. Trouwens daar had de gezapigheid, zo gevaarlijk voor jonge kunstenaars, een flinke veer moeten laten. Venlo ligt nu aan de rand van Keulen, Brussel en Amsterdam. De beweegbaarheid en het contact met die cultuurcentra is vergemakkelijkt.

Met het consolideren van zijn kunstenaarschap groeide bij de schilder op de Laak de behoefte aan hernieuwd contact met de oude dierbare grond. Hij was zover die draad weer op te kunnen vatten zonder gevaar te lopen in vriendelijke gezelligheid weg  te zakken. Vanaf omstreeks 1970 begon hij weer regelmatig in Limburg te werken. Er ontstond een nieuw oeuvre, dat van de overtuigde figuratieve schilder van de intieme kleine formaten, waarin op uiterst gevoelige wijze het Maaslandschap en gewone alledaagse onderwerpen aan de orde kwamen.

Dit is geen verzaken van eerdere standpunten, maar een voorwaartse ontwikkeling. We vinden bij hem verstilling, intimiteit en tonaliteit. Er wordt niet woest gezwaaid met de vaandels van enige trend, in plaats daarvan is de beschouwelijkheid getreden. Dat alles heeft na jaren zijn keuze om in Limburg te gaan wonen bepaald.

Vind je het belangrijk waar een schilder woont?
Het doet er niet toe waar een woont en werkt. Sommigen hebben het hectische van de stad nodig omdat ze zich in de drukte prettig voelen. Van de commoties die de stad geeft, vind je in hun werk niets terug.
Als twintigjarige jongen kwam ik in Amsterdam mijn droom achterna. De laatste jaren van de oor log had ik maar één verlangen; weg, verder, naar de academie wilde ik. Direct daarna vertrok ik zo snel als ik kon, gehuld in warme dumpkleding, naar Amsterdam, weg uit de verdrietige kapotte stad Venlo.
Geweldig vond ik het. Nu zou het beginnen. Naar de academie, vrienden, vriendinnen, kunst vanaf alle Heregods vroegte tot diep in de nacht. Concerten, films, theater, tentoonstellingen, alles wat de wereld te bieden had. Geweldig was het. Nu ben ik anders, en de stad ook. We zijn uit elkaar gegroeid, de stad en ik. Toch blijft die stad fascineren, terwijl de bomen van Waterloo lokken.

Dit boek gaat over de vrije schilder op de Laak, omdat hij daarin, hoe verdienstelijk zijn gebonden werk ook is, het meest authentiek naar voren treedt. Het maniërisme dat altijd op de loer ligt bij alle toegepaste kunst, heeft hij achter zich gelaten. Zijn wereld is die van de stilte, van het leven van alle dag, vervuld van lome wellust. Hij verbeeldt die op een uiterst verfijnde wijze, ieder schril geluid is eruit geweerd. Er straalt vrede en rust uit, die de kunstenaar lang zoekend heeft hervonden via een landingsplaats die zijn vertrekpunt blijkt te zijn.

Voel je je tot een bepaalde school oprichting aangetrokken?
Verwantschap met scholen zie ik niet bij me. Ik vind het indelen in groepjes nogal willekeurig. Dat komt ook omdat ze aan een plek of plaats gebonden waren. Den Haag, Amsterdam, Barbizon, Pont-Aven, Worpswede. Meestal hebben die schilders wel onderlinge verwantschap en min of meer dezelfde ideeën. Ze zijn ook bevriend, en het is begrijpelijk dat ze ergens in een gat bij elkaar kruipen. Paula Modersohn-Becker vind ik een fantastische schilderes, maar met de rest van die jongens op de Worpsweder heide heb ik weinig op. Alsmaar elkaars hand vasthouden, diep zuchten en samen verven in de hoop dat het wat zal gaan worden. Ik geloof niet in schilderen ‘en grande familie’. Daar hangt ook een geur van geitenwollen sokken. Toch heb ook ik met anderen buiten geschilderd en naar model. Samen schilderen kan gezellig zijn en lekker lullen is ook nooit weg. Maar aan zo’n getto moet ik niet denken. Zo moet je ook niet mijn terugkomst naar het land zien. Ik wil me niet afzonderen in de stilte bij bladgeritsel en naar mijn eigen, mooie, welluidende innerlijke stem luisteren.

Met veel schilders voel ik verwantschap. Er is zo veel dat je gezien hebt dat onwillekeurige sporen in je werk nalaat, hoewel ik daar niet naar zoek. Het indelen in soorten, scholen en richtingen, dat op- bergen in baadjes, dat vind ik zo Hollands. De ”Amsterdamse Limburgers” bijvoorbeeld. Die aanduiding is niet door ons bedacht, maar later door anderen gebruikt. We waren met z’n allen op de Rijksacademie bij Campendonk en kwamen uit Limburg. Daardoor kregen we in 1950 de uitnodiging om in Heerlen te exposeren..

Vind je een kunstenaar eigenlijk een bijzonder mens?
Een kunstenaar is geen bijzonder mens. Hij is niet anders dan iedere man of vrouw in een of ander creatief beroep, welk dan ook. Je kunt best voorbeelden aandragen van kunstenaars die bijzondere mensen waren, maar eveneens van pausen, staats- lieden, geleerden, dokters en groenteboeren die ook bijzondere mensen waren.Wel hebben kunstenaars, of wat ervoor wil doorgaan, zich dikwijls een opzettelijk onaangenaam, zogenaamd artistiek gedrag aangemeten, zich vrijheden toegeëigend, een soort losbandige levensstijl gecreëerd. Daarom gaat het toch niet? Er zijn deurwaarders, effectenmakelaars en anderen die ook hunkeren naar vrijheid en losbandigheid. Het werk dat iemand maakt, bepaald wie een bijl zonder kunstenaar is. Rembrandt en Vermeer waren vast geen heel bijzondere mensen. Ze waren hele goede schilders, staken boven de middelmaat uit.

Waarover gaan je schilderijen eigenlijk?
Mijn schilderijen gaan over appelen en peren, over mooi of slecht weer, over vrouwen. Niet over de problemen die de mensheid bezighouden, niet over oorlogen, niet over honger in de wereld. Mijn schilderijen gaan over de wereld heel dicht om mij heen.

Harry op de Laak doet geen concessies. Hij heeft altijd geluisterd naar zijn artistieke geweten en altijd gestreefd naar zuiverheid. Hij heeft de behoefte om zich terug te trekken in Limburg, waar hij zich in tweeërlei opzicht thuis voelt, en waar hij ongestoord door het tumult kan werken.

De Westerse kunst is in een gevaarvolle situatie beland, wordt bedreigd door een meedogenloze machtsstrijd waarin beursspeculatie, snobisme en elitaire commercie een grote rol spelen.

De kunstenaar die het gebeuren in de hedendaagse schilderkunst nauwlettend volgt, omdat hij zich daarbij betrokken voelt, zal alle verschijnselen die erbij horen op een rijtje moeten zetten. De consequentie daarvan is een gronden zelfonderzoek. Dat vraagt moed. Hij moet verantwoording aan zichzelf afleggen en dat moet in zijn werk zichtbaar worden. Daarmee draagt hij misschien bij tot de zo noodzakelijke herbezinning.
Waar zijn we mee bezig, waar gaan we heen ? Je bent een eind op weg als je beseft dat de beeldende kunst al wat langer bestaat dan sedert 1900.

Hans van Norden
Dit artikel werd in 1986 gepubliceerd in het overzichtsboek van werken van Harry op de Laak (schilderijen, etsen, tekeningen), Uitgeverij van Spijk B.V. Venlo-Nederland